De Geestelijke Oefeningen van Sint Ignatius

 

Om de geestelijke oefeningen van Sint Ignatius te begrijpen overloop ik eerst enkele mijlpalen in het leven van de schrijver van deze oefeningen. Want de oefeningen zijn de geschreven neerslag van zijn eigen geestelijke ervaring.

Er is vooreerst het verleden van Ignatius, dat niet vlekkeloos is geweest en dat zeer sterk naar voren komt in de eerste week van de oefeningen over de zonde en de barmhartigheid.

 

Hij zelf vertelt aan een medebroeder Luis Gonçalves over zichzelf :
‘Tot aan zijn zesentwintigste was hij iemand die zich aan de ijdelheden van de wereld gaf. Wat hij met name graag deed was zich oefenen in het hanteren van de wapens, met een groot en ijdel verlangen daarbij eer te behalen. Zo ook die keer dat hij zich in een vesting bevond, die door de fransen werd aangevallen. Iedereen was van mening dat zij zich moesten overgeven, op voorwaarde dat men hen in leven liet. Zo duidelijk was het dat zij zich niet konden verdedigen. Maar hij slaagde erin de bevelhebber met zoveel argumenten tot de verdediging over te halen, en dat tegen de mening van alle ridders in, dat ook zij zich toen door zijn moed en kracht lieten sterken.’

 

Dan komt een accident dat banaal had kunnen zijn, maar dat de Voorzienighed zou gebruiken om het leven van Ignatius te veranderen.  Hij schrijft:
‘De beschieting was al een hele tijd aan de gang, toen hij door een kanonskogel getroffen werd die zijn been verbrijzelde.’
‘Toen de botten aan elkaar begonnen te groeien, bleef er onder de knie een stuk bot over het andere geschoven, waardoor het ene been korter bleef dan het andere. Bovendien bleef er op die plaats een knobbel zitten, dat het er lelijk uitzag. Hij kon dat niet uitstaan. Hij was immers vastbesloten de wereld te volgen en vond dat dit hem lelijk maakte. Daarom informeerde hij bij de chirurgen of ze het niet konden wegsnijden. Die zeiden dat dit inderdaad kon, maar dat de pijn erger zou zijn dan alles wat hij al doorstaan had….Toch besloot hij toen, uit pure ijdelheid, zich te laten martelen.’

 

En dan komt door een toevallige omstandigheid de bekering. Hij schrijft:
‘De Heer gaf hem zijn gezondheid terug. Het enige was dat hij nog niet goed op dat ene been kon staan, waardoor hij nog het bed moest houden. Nu las hij erg graag van die wereldse ridderromans. Om de tijd te doden vroeg hij om enkele van zulke  boeken. Maar van het soort dat hij meestal las, was er daar in huis geen enkel te vinden. Toen gaf men hem maar het Leven van Christus en het leven van de heiligen.

Maar doordat hij er vaak in las, begon datgene wat hij erin aantrof hem toch wel iets te  doen. Hield hij echter op met daarin te lezen, dan bleef hij soms in gedachten bezig met wat hij gelezen had, terwijl andere keren zijn gedachten weer naar de dingen van de wereld gingen, waaraan hij daarvoor meestal had liggen denken.

Van die vele ijdele dingen die bij hem opkwamen, nam er één zozeer zijn hart in beslag, dat hij in gedachten daaraan wel twee of drie, soms vier uur geheel en al opging zonder het in de gaten te hebben.
( Dan verbeelde hij zich in dienst te staan van een bepaalde meesteres en ging hij na wat voor middelen hij zou gebruiken om bij het landgoed te kunnen komen waar zij verbleef, wat voor verzen hij voor haar zou maken, met wat voor woorden hij zich tot haar zou richten en wat voor geweldige dingen hij met de wapens voor haar zou presteren. Daar ging hij dan zo in op dat hij gewoon niet zag dat hij dat onmogelijk zou kunnen bereiken.)

 

Toch kwam Onze Heer hem te hulp, door ervoor te zorgen dat er op die gedachten andere volgden, die voortkwamen uit de dingen die hij las. Want als hij het leven van onze Heer en van de heiligen las, raakte hij aan het denken en redeneerde hij bij zichzelf: ‘Hoe zou het zijn als ik eens hetzelfde zou doen als Sint Franciscus, en als ik eens hetzelfde zou doen als Sint Dominicus?’ Ook die gedachten namen heel wat tijd in beslag. Kwam er dan het een of ander tussen, dan kwamen daarna die wereldse gedachten weer terug waar boven sprake van was. Ook daar bleef hij dan weer geruime tijd mee bezig. Die opeenvolging van onderling zo uiteenlopende gedachten heeft lang geduurd.

Toch was er  een verschil. Was hij namelijk met zijn gedachten bij dat van de wereld dan vond hij daar wel behagen in, maar liet hij het ten slotte vermoeid los dan voelde hij zich dor en ontevreden. Bedacht hij daarentegen hoe het zou zijn om barrevoets naar Jeruzalem te trekken enz. zoals de heiligen hadden gedaan, dan vond hij niet alleen troost zolang hij daar in gedachten mee  bezig was, maar bleef hij ook tevreden en opgewekt nadat hij ze had losgelaten. Maar hij schonk daar geen aandacht aan, totdat hem op een keer de ogen open gingen en hij zich over dat onderscheid begon te verwonderen. Zo leerde hij beetje bij beetje de verschillende aard kennen van de geesten waardoor hij bewogen werd: de een van de duivel, de ander van God. Toen hij later de Oefeningen maakte, ontleende hij hieraan het inzicht voor wat daar staat over de verscheidenheid van innerlijke bewegingen.

Hij begon toen meer naar waarheid over zijn vroegere leven na te denken en zag in hoe hij daarvoor boete moest doen. Met de genade van God wilde hij hetzelfde presteren als de heiligen. Hij verlangde vooral op tocht te gaan naar Jeruzalem.

Toen hij zich afvroeg wat hij na zijn terugkeer uit Jeruzalem zou doen, kreeg hij het idee om kartuizer te worden.

 

P.Guy Borreman s.j.